Luuk Koelman: Elke dag sterven
Recensie
Kun je in tekst en beeld een weergave maken van de hel? In zijn graphic novel Elke dag sterven doet schrijver en columnist Luuk Koelman een aardige poging. In de hel van Koelman regent het op vrijwel elke pagina.
Zelfs op bladzijdes zonder tekst zien we de regen gestaag uit de lucht vallen. Pagina’s zijn ongenummerd, maar na zo'n tien tot twintig bladzijdes is de lezer al drijfnat van het vallende hemelwater. Tekst en tekeningen doen hem bovendien eraan herinneren dat de hel ooit echt bestond, zo'n honderd jaar geleden, niet ver van ons vandaan. De hel was een plek ergens in West-Europa, waar hele dorpen en landschappen waren veranderd in een treurige, onbewoonbare woestenij. Centraal daarin lag een strook modder, omgeploegd door granaatexplosies en infanterie en bezaaid met landmijnen en prikkeldraad.
De naam van die hel? Nederlanders kennen hem als de Eerste Wereldoorlog, al spreken de Britten liever over The Great War.
De Eerste Wereldoorlog was vooral de oorlog van de zware granaten en later van de chemische wapens. In de vier jaar tijd die de oorlog duurde werden in totaal maar liefst 765 miljoen granaten afgevuurd. De Duitse vuurkracht bij het begin van de Slag bij Verdun in februari 1916 omvatte 1200 kannonen waarvoor 2,5 miljoen granaten beschikbaar waren die door 1300 munitietreinen waren aangevoerd. Bij het openingsbombardement van de Slag bij Verdun op 21 februari 1916 werden veertig zware granaten per minuut afgeschoten.
Moordend was ook de Slag aan de Somme die voorafgegaan werd door een zeven dagen durend Brits bombardement met 1437 kanonnen. In totaal werden ruim 1,5 miljoen granaten afgevuurd op Duitse stellingen. Catastrofaal voor veel mensenlevens was tevens het gifgas dat verspreid werd door de loopgraven en vele tienduizenden soldaten het leven kostte. In het begin van de oorlog was het vooral chloorgas dat werd gebruikt. Het chloorgas werd echter al snel vervangen door nòg dodelijkere gassen als fosgeengas en mosterdgas.
Schrijver Luuk Koelman werkte jarenlang aan zijn eerste graphic novel met als onderwerp de Eerste Wereldoorlog. Tekeningen en teksten hiervoor zaten ook jarenlang in zijn hoofd. Een pil van een stripboek moest het worden, honderden pagina’s dik. Het maken hiervan kostte hem alleen handenvol werk. Vooral het omzetten van foto’s in goede tekeningen (met behulp van Photoshop en een tekentablet) was niet eenvoudig. In de allerprilste versie van het boek was de hel ook nog een allegaartje. Uiteindelijk werkte Koelman maar liefst vier jaar lang aan de voltooiing van zijn graphic novel.
Elke dag sterven opent met foto’s van 24 doodgewone soldaten, poserend met het geweer over de schouder geslagen of naast zich met de kolf op de grond. In een korte inleiding van twee pagina’s lang begint Koelman zijn verhaal waarvoor hij allerlei teksten uit boeken gebruikte met daaronder herinneringen en persoonlijke verhalen van soldaten. “Niets is zomaar verzonnen”, zo besluit Koelman de inleiding, waarna hij de lezer op de volgende bladzijde meteen met de neus op de feiten drukt. “Vroeger wist ik niet genoeg om bang te zijn”, luidt de tekst bij de tekening van een soldaat. Twee pagina’s verderop zegt dezelfde soldaat: “Nu wel.”
Elke dag sterven begint echter niet bij het allerbegin van de oorlog, te weten 28 juli 1914, de dag waarop Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Servië verklaarde. In plaats daarvan is de oorlog al een paar jaar aan de gang. Op 1 oktober 1917, de dag waarop de Duitsers aan het Westfront vijf succesvolle aanvallen uitvoeren op geallieerde legers, begint Koelmans verhaal met dikke regenbuien, die de loopgraven omtoveren in een grote modderpoel en een vast onderdeel lijken te zijn van de vele verschrikkingen die nog zullen volgen. “Bomkraters vullen zich. Regen wordt modder. Een vormeloze bruine drab. Zo dik dat het net grond is. Grond die af en toe wiegt”, zegt een geallieerde soldaat in het boek.
Loopgraven zijn veranderd in allesverslindende riolen. Het koude water dringt door de laarzen heen. Iedereen is verkleund tot op het bot. Een soldaat zegt: “Ik sla mijn regencape strak om mij heen, ga op mijn zij liggen en tek mijn knieen op tegen mijn borst. Slapen. Ik hoef alleen mar mijn ogen te sluiten en dan ben ik weer thuis.” In Elke dag sterven duurt slaap echter maar kort. Een pagina verder schudt de oorlog de slapenden alweer woest wakker. Soldaten kruipen uit hun loopgraven, een compleet regiment wandelt de vijand tegemoet en verdwijnt in een wolk van rook. Vanuit de loopgraven is het geschreeuw van stervende soldaten goed te horen. Daarna is het ineens stil. Doodstil.
‘s Nachts worden de doden opgehaald. De lijken worden naar een stille plek achter de linies gebracht, waar ze zorgvuldig zij aan zij worden gelegd voordat ze worden begraven. Stapels dode jonge mannen zijn het, dicht tegen elkaar aan geperst. “Van de oude garde van mijn groep zijn nog drie man over. Na één jaar”, zegt een soldaat. “Ik wou dat ik kon huilen, net als vroeger. Maar ergens in deze oorlog ben ik opgedroogd”, zegt weer een andere soldaat een paar pagina’s verderop.
Op 4 oktober regent het nog steeds. En de aanvallen beginnen weer van voren af aan. Als een voetbaltrainer spreekt een officier in de rust zijn manschappen toe na een zeer slecht verlopen eerste helft. “We moeten de vijand tonen dat de wil om te winnen nog steeds leeft”, zegt hij. “We moeten vechten voor onze ouders, broers en zussen. Voor het vaderland”. Het uitspreken van het woord 'terugtrekken’ is ten strengste verboden.
Koelman weet de hel er goed in te houden. Pagina’s gevuld met één zinnetje (“Ik wil hier niet doodgaan”) werken extra luguber en benadrukken de zinloosheid van de Grote Oorlog. ‘Ten Aanval’ staat in grote letters op een bladzijde. Met de bajonet op het geweer klimmen de mannen uit de loopgraven. Rondom de mannen spatten de kogels uiteen. “Alles vertraagt”, zegt een soldaat. “Twee jongens staan plots stil. Dan verliezen ze hun evenwicht. De een valt log neer, de ander opstandig, druk gebarend. (…) De dood slaat toe zonder onderscheid. Wat een wonder dat ze me missen.”
Wat volgt zijn de gruwelijkheden van vechtende soldaten aan het front. Een soldaat staart naar het stompje van zijn hand. Een ander springt in een te ondiepe granaattrechter en verliest beide benen. Soldaten graven zich in in de aarde. Met de nagels wordt de bodem weggekrast. Zo verdwijnen in de aarde, probeer dat maar eens. Het lukt niet. Soldaten die verder nog niet dood zijn, liggen tussen de lijken op het slagveld in. In de granaattrechter heeft de soldaat zonder benen inmiddels koortsige ogen. Zijn gezicht is ijzig wit. Niemand die hem kan helpen, want dit is de hel. De jeuk aan zijn benen die zijn weggeschoten is verschrikkelijk.
In Elke dag sterven is de hel echter voor iedereen hetzelfde. In de flarden tekst (“Afgeschoten als een eend”) - uitgesproken door soldaten of generaals - worden overal dezelfde vaak ijzingwekkende bewoordingen gebruikt. Wie goed is of slecht, is echter geen onderwerp. Wel wie blijft leven of wie sterft en de futiliteit van alles. Koelmans sarcasme over de nutteloosheid van de oorlog spat daarbij van de pagina’s. “Dat de aanval geen succes is geworden, komt uitsluitend doordat doden niet verder kunnen oprukken”, zo vat een Duitse generaal de bizarre betekenis van het oorlogsvoeren samen.
Elke dag sterven eindigt ruim anderhalve maand later op 23 november 1917. Een soldaat vertelt: “We wikkelen de doden in zeildoek. Dan zijn het net zandzakken. Hun vullend vermogen is enorm. Je kunt er alles mee. De wanden van loopgraven stutten. Gaten in wegen dichten. Of op ze zitten. Het is beter op een lijk te zitten dan in de modder. Zo leven we tussen de doden. Het is hier een groot knekelveld. Maar de koffie is zoet en lekker.”
Het meest aangrijpende moment is in het boek bewaard tot het laatst. Eind november is aan het front nog helemaal niets veranderd. In de loopgraven liggen nog altijd soldaten te wachten op het sein voor de volgende aanval. En het hemelwater komt nog altijd met bakken uit de lucht. Pagina’s zijn echter alleen nog diep zwart en teksten een paar halve woorden lang. Hier sublimeert Koelman tekst en beeld tot een keel dichtknijpend, soterisch slot. Een soldaat glijdt langzaam weg in een gorgelende modderzee. De verlossende dood is eindelijk nabij, wanneer de drab zich als een lijkwade boven het hoofd sluit.
Wie niet beter weet, denkt dat op de twee laatste bladzijdes de stilte wordt weergegeven via zwarte pagina’s met witte strepen erop, dezelfde strepen die de regen weergeven aan het front. Het boek stopt als het ware zoals het begon. Het doet de lezer wel afvragen: had dit boek niet beter met twee witte pagina’s kunnen eindigen? Met wit als symbool van de verlossing? En als de kleur van de onvoorwaardelijke overgave? Feit is dat Elke dag sterven barst van de symboliek.
‘Gehoorzaam sterven’, staat te lezen op een pagina halverwege het boek. Dat was wat voor miljoenen soldaten in de Grote Oorlog feitelijk de opdracht was. Jammer alleen dat ze dat niet werd verteld toen ze nog hoopvol naar het front trokken, in een opperbeste stemming.
Elke dag sterven, Luuk Koelman - verkrijgbaar als ebook (2,99 euro). Tevens verkrijgbaar als papieren uitgave (20 euro) én te downloaden via de App Store en Google Play.